Is dat Liefde?
Ik wil bij m’n moeder zijn
ik wil haar wiegen
haar troosten
haar pijn wegnemen
haar verdriet oplossen
ik wil haar vasthouden
ik wil haar smoren
ik wil haar leven
ik wil haar zijn
Nee, dat is geen liefde.
Ik speel al langer met het thema verantwoordelijkheid. Voel me verantwoordelijk voor het welzijn van mijn moeder. Als ik dit schrijf, zie ik ineens hoe raar dat is. Hoe kan ik verantwoordelijk zijn voor iemands welzijn?
Als ik me verantwoordelijk voel, ontneem ik ook iemands eigen kracht.
Controle zegt iemand. Nee joh, ik en controle, nee hoor, dat speelt hier niet.
Het woord blijft echter in me ronddolen. Langzaam durf ik ’t steeds meer toe te laten. Er naar te kijken. Controle.
Ja, ik wil dat mijn moeder het goed heeft. Ik wil dat ze het fijn heeft. Ik wil dat ze gelukkig is.
Als ze niet blij is, is dat niet goed, dan moet ik daar iets aan doen. Als ze het niet fijn heeft, is het niet goed. Ik blijk een aardig beeld te hebben, van wat ik haar gun, hoe ik het voor mijn moeder zou willen. Hum, goed bedoeld, maar heeft wel aardig wat weg van controle…
En mag ik dat dan loslaten? Kan ik dat loslaten?
***
Af en toe bel ik mam nog even voor ’t slapen gaan. Een kort gesprekje, een “slaap lekker”, en “morgen gezond weer op hè?” “Ja mam, en jij ook hè, gezond weer op. Dat spreken we af!”
Fijn.
Deze avond loopt het gesprek anders. Er komt ter sprake dat de pedicure de volgende dag langs komt. De paniek slaat al snel toe bij haar. Want dan moet ze vroeg op, moet ze haar voeten wassen, en verder komt het gesprek niet meer. Dit zit nu in haar hoofd en blijft zich als een grote doem herhalen. Ik probeer haar gerust te stellen, maar de stress is niet meer te keren. Op cynische en veroordelende toon bedankt ze me en vraagt of ze mag ophangen. Wat ik haar heb aangedaan, dat ze zo naar bed moet… Als we ophangen voel ik me beroerd.
Shit.
Wat kan ik doen? Terugbellen? Nee, dat maakt het misschien alleen maar erger. Ik heb kleine hoop dat ze het weer vergeten is. De afdeling bellen? Ik twijfel. Wil ze niet lastigvallen zo op de avond. Bovendien, zouden ze me begrijpen? … Zal ik het toch doen? Iets in mij besluit het zo te laten.
Een paar uur later bedenk ik dat ze nu vast in slaap is, en ga ik zelf enigszins gerust naar bed.
Normaal ben ik een goeie slaper, maar niet deze nacht. Na een paar uur schrik ik wakker, kan mam haar eigen voeten nog wel wassen? Ik weet dat ze zich elke dag aan de kraan wast (douchen doet ze niet) maar dat haar voeten meestal niet meegenomen worden in de wasbeurt. Nu komt haar paniek nog meer bij me binnen. Ze zal nooit hulp vragen, en ik zie schrikbeelden dat ze uren probeert haar voeten te wassen en wat daar allemaal bij mis kan gaan.
Ik weet mezelf rustig te krijgen en val weer in slaap. Een paar uur later herhaalt zich dezelfde nachtmerrie in mijn hoofd.
Alles komt samen, mijn zorgen, mijn verantwoordelijkheidsgevoel, mijn schuldgevoel, mijn domheid, ik kan het ook niet goed doen…
Het enige wat ik nu kan doen is mam het vertrouwen geven dat het goed komt.
En kijken. Kijken in mij… ik wil het zo graag goed doen, ik wil zo graag dat mama blij is.
Mijn schuld, mijn schuld, mijn (grote) schuld.
Kan ik hier mee leven? Als het inderdaad misgaat?
Ik kijk diep en nog dieper in mij.
Tranen stromen.
Al die keren dat ik het fout deed, al die keren dat het allemaal mijn schuld was, dat ik iets niet had moeten doen, dat ik iets anders had moeten doen, dat ik mijn mond had moeten houden, dat ik mijn mond had open moeten trekken, niet goed, niet goed, helemaal niet goed.
En, in de allerdiepste diepte, vraag ik om hulp.
Hoe gênant om dit nu op te schrijven, maar ik schrijf het: ik vraag hulp aan Jezus, en ik vraag hulp aan de Heer. Geen idee wie dit zijn, en waar het vandaan komt, maar deze woorden komen uit mijn mond. Ik voel me intens nederig, soort van verslagen, alles wat ik wil zijn is weg, ik ben even niks, een blanco vel met heel veel tranen. Een afgebroken boomblad meegevoerd op de stroom van een rivier. Pijn, los, alleen, eenzaam, zonder controle, vrij, zonder verwachting.
Ik moet zo ingedommeld zijn als ik ineens in de tuin aan het werk ben en Barbara om de hoek naar me toe komt lopen. Ze ziet er precies uit, zoals toen ze nog op aarde leefde, hetzelfde postuur, hetzelfde gezicht, favoriete lichtblauwe trui, hartelijke glimlach, maar zonder de rafelranden die we in het leven met ons meedragen. ‘Heel’ zou ik het noemen. Alles is bij haar opgeruimd en heel. We omhelzen elkaar en ik huil, ik huil tranen, zoveel tranen, zo’n diep verdriet. Het is veilig bij haar en ik ben dankbaar. Dankbaar dat Bar zich in haar oude gedaante aan me laat zien, waardoor ik even helemaal het kleine zusje mag zijn. En zij even de grote zus, zoals ze die voor mij nooit is geweest (door diezelfde oude rafelranden van het leven), maar vast had willen zijn.
Ik geef me over, en laat voor het eerst alle controle los. Alle houvasten, alle overtuigingen, alle gêne, en huil in haar veilige omhelzing, de omhelzing van m’n grote zus.
Wat een cadeau.
Ook voor mijn moeder, leer ik de volgende dag. Die blijkt uiteindelijk ook voor zichzelf te kunnen zorgen, als ik haar dat vertrouwen durf te geven.
Is dat dan liefde?